De liefde van AR en NIJM‘T’is bar Ar’. ‘En boos Nijm.’ Zei het liefdespaar Nijm van Eghen en Ar van Hem - van Ar Van Hems Exportslagerijen te Arnhem - nogal eens tegen elkaar. En wij? Wij hoorden ze dat zeggen. Wij hadden het vaak over Nijm en Ar. Ach, jongens en meisjes, dat waren nog eens tijden! Hoe Nijm, toen ze nog een heel klein Nijmpje was, haar poppenwagentje kordaat de Waalbrug op duwde. Ze moest naar ‘Ar’, sprak ze ferm tot de bezorgde dame en heer die haar staande hadden gehouden op die grote brug. ‘Hij moet mijn poppenkind zien’. Ze wees met haar kleine armpje krachtig in de richting van Arnhem. Ar, zich niet bewust van deze claim op een sprookjesachtig vaderschap, deed er het zijne toe om legendarisch te worden. Hij zou op een vroege ochtend in mei met zijn buikschuiver over de boog van diezelfde Waalbrug zijn gereden. ‘Omdat hij hoger is en een mooiere zeeg heeft dan de Rijnbrug,’ zei hij fijntjes, telkens als zijn heldendaad, in De Buik of in Meijers, ter sprake kwam. Dat gebeurde regelmatig. Je vroeg Ar vaak naar zijn exploot. Al was niemand er getuige van geweest, je wist dat het waar was. Ar was zo. Eigenlijk hadden we het hem allemaal zien doen. Wij wilden altijd weten hoe het met Nijm en Ar was, maar wat wisten we nou helemaal van ze? Dat Nijm een tijd lang als Titi door het leven ging omdat ze met die jongens van Nada was. Dat Ar zich de naam Long Tall Ernie had aangemeten. Zulke dingen wisten we, maar of ze waar waren? Waar ze elkaar hadden ontmoet. Dat wisten we heel zeker. We waren erbij, toen op de Mississippi Queen tijdens een tocht van Arnhem naar Nijmegen en terug. Althans, we waren ervan overtuigd dat we er allemaal bij waren. ‘Stoomboot’, zei Nijm tegen de trots van Rederij Heymen. Ar had dat vooralsnog niet gehoord. Hij was tijdens de varende party in het gezelschap van Gesina, een Arnhemse schone, en Nijmpjes begeleider was de Nijmeegse beau Jos Willaert. Ze hadden allebei, zo te zeggen, hun handen vol. En hoe die ontmoeting verliep. Dat wisten we allemaal ook heel zeker. Nijm riep heel hard: ‘En toch is het een stoomboot!’ Ar hoorde dat, draaide zijn hoofd in haar richting en keek pardoes in haar blauwe ogen. ‘Jezus’, zei hij. ‘Wat een mooie meid’, dacht hij erbij. Nijm liep naar Ar toe en pakte het glas champagne uit zijn hand. ‘Ik ben Jezus niet, zeg maar Nijmpje’. Ze nam een slokje. ‘Nijmpje’, zei Ar. Hij pakte zijn glas terug, goot alles naar binnen en verslikte zich. Zo stond Nijm, gierend van de lach, op Ars rug te kloppen. Het duurde een tijdje voordat Ar kon zeggen dat hij Ar was, Ar van Hem. ‘Van hem’? gierde Nijm ‘Ja, maar toch meer van mezelf. Mijn vader heet ook Ar en de exportslagerij is van hem. Ik ben zanger. Eh, nou ja, ik word zanger.’ ‘Bij de opera?’ ‘Bij een band.’ Niet Ar kegelde om, toen het schip slagzij maakte. Nijm verloor lichtelijk haar evenwicht en Ar greep haar stevig vast. ‘Je viel’, zei Ar. ‘Knap lullig, zo’n opmerking’, dacht hij erbij. ‘Bijna! Maar dankjewel’. Ze voelde zich lekker in Ars armen. En omdat ze Nijmpje was zei ze dat ook. ‘Voelt lekker, jouw armen om me heen.’ Kom op klojo, zeg nou dat jij het ook lekker vindt, dacht Ar in blinde paniek. ‘Ik ook.’ kwam er bleekjes uit. ‘Ik ook van jou’, zei Nijm stralend. Even later zaten ze aan een tafeltje en speelden ‘Oversprong’. ‘Ik kom uit Nijmegen. Jij uit Arnhem. Als ik iets Arnhems noem, moet jij met iets Nijmeegs antwoorden,’ zei Nijm. Is een spelletje en het heet ‘Oversprong’. Ar had hij wist niet wat willen doen om bij Nijm in de buurt te kunnen blijven. Een spelletje spelen, dat was een makkie als je de maan wel van de hemel zou willen plukken om het Nijmpje naar de zin te maken. ‘Leuk,’ zei hij. ‘Weer zo lullig,’ dacht hij erbij. ‘Jij begint,’ zei Nijmpje ‘Nek,’ zei Ar. Nijmpje zei niets. Keek hem vragend aan. ‘Je bedoelt Enniesee?’ ‘Enniesee’, zei Ar. ‘Vitčs.’ ‘Klarendal.’ ‘Bottendaal.’ ‘Rijn.’ ‘Waal.’ ‘Meijers.’ ‘De City’ Terwijl Nijm en Ar lekker doorgaan met hun spelletje, moeten de historici onder ons even uitleggen dat in vervlogen tijden de vaste klanten die ook schaakten van zowel de City Bar in Nijmegen als van Café Meijers in Arnhem eens in de twee jaar per bus naar Luxemburg afreisden om aldaar deel te nemen aan de open Luxemburgse schaakkampioenschappen. Nijm en Ar wisten daar niets van. Was ook niet nodig. Ze hadden genoeg aan elkaar en dan is elk spelletje goed genoeg. Je hoeft niet te kunnen schaken om lief te hebben. ‘Rob
Terwindt.’ ‘ Hé.
Dat vinden we nou weer leuk. Nijm en Ar wisten niets van schaken, maar
van beeldende kunst kennelijk wel. Een mooie gedachte dat Arnhem en
Nijmegen op die manier in hun geest met elkaar verbonden waren. Kon
ze overigens niks schelen, die mooie gedachte, ze waren gewoon zelf
enorm met elkaar verbonden aan het raken. ‘Hunstinx.’ ‘Matser.’ Nou
ja zeg. Weten we dat wel zeker. Hadden Nijm en Ar zoveel historisch
besef dat ze de namen van de burgemeesters van de wederopbouw na de
Tweede Wereldoorlog paraat hadden? Gaat dat niet wat ver? Of zijn we
ervan overtuigd dat in de liefde niets te ver gaat? ‘Stevens.’ ‘Grote kerk’ ‘Nee, Nijmpje’, zei Ar, dat is niet goed. ‘Stevens’, is ook niet goed, Ar. Het is Sint Steven. En dan is het bij jullie Sint Eusebius.’ ‘Katholiek.’ ‘Protestant.’ ‘Venray.’ ‘Wolfheze.’ Daar gaan we weer. Venray? Wolfheze? Hoe komen ze erop? Lijken wel gekken. Maar ja, in de liefde is niets te gek. ‘Thomas Verbogt.’ ‘Thomas Verbogt.’ Wat
krijgen we nou? Hebben we allemaal toch de indruk dat het spelletje
‘Oversprong’ zich afgetekend in de richting van de tegenstelling aan
het ontwikkelen was en dan zeggen ze ineens allebei exact hetzelfde.
Zouden we hier moeten veronderstellen dat het enige dat Arnhem en Nijmegen
met elkaar gemeen hebben de persoon van Thomas Verbogt is? Die is toch
allang vertrokken naar de Randstad? Och, geliefden doen niet anders
dan naar gemeenschap streven. Laten we het daar maar op houden. ‘De Vereeniging.’ ‘Musis.’ Nijm zuchtte. ‘Het was leuk, maar laten we ons nu maar verenigen met of zonder een ‘e’ te veel.’ Ar wist niet hoe hij het had. Hij glom en glansde. Stond op, knielde naast Nijmpjes stoel, sprak krachtig de woorden ‘Ik hou van je’ en ze kusten elkaar lang en innig. Zo is het begonnen. Dat weten we allemaal zeker omdat we er allemaal bij waren. Ton Verbeeten |